Column 21 september 2012

Mater Dei

Een paar weken geleden waren wij aan een korte vakantie toe. Mijn vrouw meer dan ik, want voor een gepensioneerde is het hele leven eigenlijk een lange vakantie en is er weinig waar hij zorgen over hoeft te maken. Behalve natuurlijk dan de dreigende korting op zijn overigens niet zo schamele pensioen. Maar ik kan niet zeggen dat ik daar nu echt wakker van lig.

Wij besloten het niet al te ver weg te zoeken, niet te gaan vliegen, niet naar de zon, maar gewoon niet al te ver weg en toch in het buitenland. Ik weet niet meer van wie het idee kwam, van mij of mijn eega, maar ach man en vrouw zijn een, dus wat doet het er toe. We gingen naar de Westhoek, dat stukje België tegen de Franse grens aan waar in de eerste wereldoorlog zo zinloos is gevochten om een paar meter grond. Als je al die oorlogskerkhoven daar ziet, je kunt geen bocht om slaan, of er ligt er een, weet je waarom die oorlog The Great War wordt genoemd. We maakten er een memorabele toer van. De fietsen meegenomen, hebben wij een paar dagen daar rond gepeddeld. Een lieflijk landschap, een verloren stukje land met kleine dorpen, maar allemaal met een stukje gruwelijke geschiedenis. We bezochten Ieper en zijn pas heropende museum In Flanders Fields. We maakten de dagelijkse ceremonie bij de Menenpoort mee, terwijl op de achtergrond de geluiden van de voorbereidingen van het programma Villa Van Thilt te horen waren. Dat programma was in de zomermaanden op de Vlaams tv.Een mengeling van “De week draait door en Pauw en Witteman, maar dan op lokatie.

Later die week huiverde ik bij de IJzertoren, dat vreemde symbool van Vlaamse zelfbewustheid, van te Vlaamse zelfbewustheid. Ik vind het een naar bouwsel.We logeerden die dagen in Poperinge. De overigens riante kamer in ons hotel was om mij onduidelijke reden genoemd naar een pater die ooit in de Kongo werkzaam was geweest en waarvan een weinig inspirerende foto boven het overigens uitnodigende hotelbed hing. Tijdens deze dagen wist ik dat in deze streek genoeg materiaal te halen was voor mijn column voor het Geschiedeniscafé. Op steenworpafstand van ons hotel lag het stadhuis van Poperinge. Dag en nacht was de cel toegankelijk waar ooit Britse soldaten hun laatste nacht doorbrachten voor zij door collega’s geëxecuteerd werden, veroordeeld wegens lafheid of plannen voor desertie. Op de binnenplaats van het stadhuis staat nog de paal waar zij aan vastgebonden werden en sneuvelden als slachtoffer van hun menselijkheid. De waanzin van de oorlog ten top. De rust van het landschap van de Westhoek lijkt daar nu omgekeerd evenredig mee.

Mijn vakantie verliep verder voorspoedig en zoals het in Vlaanderen hoort waren de maaltijden voortreffelijk en de terrassen zonnig. Zoals ik al opmerkte materiaal genoeg voor een snedige column. Eenmaal weer thuis bereidde ik mij langzaam voor op deze middag en las dat een van de onderwerpen Mater Dei zou zijn. Uiteraard heb ik niet op die school gezeten. Ik had mijn geslacht niet mee. Ik ging ook niet naar het Canisius College, de mannelijke tegenhanger, maar naar de concurrent, het Dominicus College. En als vrouwelijke tegenhanger hadden wij de Rosa, daar ontmoette ik ook mijn eerste lief. Wel drie maanden verkering mee gehad. Later trouwde ik met een meisje van Mater Dei. Ik heb dus recht van spreken bij dit onderwerp, al heeft het huwelijk de eeuwigheid niet gehaald. Er zijn boze tongen die beweren dat het feit dat zij van Mater Dei was en ik van het Dominicus ook al een veeg teken voor een komend falen was geweest. Het huwelijk ging dan wel voorbij, de vriendschap bleef. En zij vertelde mij ooit dat zij als klassevertegenwoordigster in de speech bij haar eindexamen het motto van de school danig verhaspeld had. Van Non scolae sed vitae maakte zij NON VITAE SED SCOLAE. Maar wat valt haar te verwijten. De MMS kende geen Latijn als examenvak. Mijn HBS trouwens ook niet.

© Jan Th.A.E. Roelofs
Bent u geïnteresseerd in meer teksten van Jan, bezoek dan zijn website www.roelofs.eu voor zijn dagelijkse blog.

Geplaatst in Column