Column 21 november

KEIZERLIJK GOED

Nijmegen profileert zich graag als keizerstad. Vooral Keizer Karel de Grote mag op de warme belangstelling van de Nijmegenaar rekenen. Zo kennen wij een Lionsclub die Nijmegen Keizer Karelstad heet, er is een Keizer Karel College. En verder zijn er in ieder geval een podium, een rijschool, een parkeergarage, een voetbalvereniging, een volleybalvereniging, een korfbalclub, een scoutinggroep en ja, het kan altijd nog erger, een stel bedrijfsmakelaars naar hem vernoemd. En dan is er natuurlijk het plein, zijn plein, het Keizer Karelplein. Daar is het zo druk en verkeerstechnisch, zeker voor de niet-Nijmegenaar, zo’n warboel dat het schier onmogelijk is om het parkje in het midden van het plein ongeschonden te bereiken. De meeste mensen kennen het stoere ruiterstandbeeld dat Albert Termote van onze keizer maakte alleen maar van de plaatjes. Maar ik kan u bevestigen dat het er staat, in al zijn verborgen glorie. En ’s avonds verschijnt de keizer als een nevelig spookbeeld aan de rand van het plein. Nijmegen is behept met Keizer Karel de Grote. Zo zelfs dat wij een levende replica van de keizer dit jaar vaak in de stad mochten verwelkomen. Een stoere verschijning, die enigszins afbreuk werd gedaan door die dooie parkiet die zich boven op zijn kroon had genesteld. Maar keizer Karel is niet de enige die Nijmegen zijn keizerlijke glans geeft. Zoals we zojuist hebben kunnen horen mogen we Keizer Augustus ook niet uitvlakken. Zonder Augustus was er misschien wel helemaal geen Noviomagus, Numaga of Nijmegen geweest en was onze nu zo mooie stad altijd maar een modderig plekje aan de oevers van de Waal gebleven. Was Karel De Grote er mogelijk zelfs achteloos aan voorbij gegaan of, misschien erger nog, had zich in Arnhem op hoogte 80 gevestigd. Hadden die podia, sportclubs, onderwijsinstellingen, rijscholen en serviceclubs mooi allemaal naar een andere naam kunnen zoeken. We mogen Keizer Augustus dus wel dankbaar zijn. En wat doen wij dan als stad om deze illustere beroemdheid te eren? Vernoemen wij dan een flinke straat, een doorgaande weg, een fors plein naar hem? Richten wij gelijk voor Keizer Karel en Keizer Traianus dan een uit de kluiten gewassen standbeeld voor hem op en plaatsen dat op een waardige naar hem vernoemde locatie? Nee hoor, aan de rand van de stad, daar waar Nijmegen nog net geen Arnhem is, noemen wij een ovatonde naar de keizer. Ovatonde, alleen dat woord al, doet het glazuur van mijn tanden springen. Een ovatonde die overgaat in de Keizer Hendrik VI-singel. Nota bene een in Nijmegen geboren keizer wordt weggestopt in een singel (geen boom noch gracht te bekennen overigens). Keizer Augustus en vooruit dan maar ook Keizer Hendrik VI verdienen meer. Nu pleit ik niet direct voor een werkgroep of commissie die onder gemeentelijke aansturing op zoek gaat naar een meer waardige waardering voor beide heren. Dat zou alleen maar tot vertraging en extra kosten leiden. Het zou in ieder geval mooi zijn als hun singel, respectievelijk plein ooit bewoond zouden worden en zij de naamgever zouden worden van een echt adres met een huisnummer erbij in plaats van een non-plein of –singel in een nu nog nauwelijks ontgonnen woestenij.

Ik merk dat allengs deze column een soort manifest wordt om de keizerlijke glans van Nijmegen op te poetsen. Dat verdient de stad, dat verdienen de keizers, zo nauw verbonden met deze stad. Dat zijn we als het ware aan hen verplicht. En een andere reden is dat we op die manier ook de woorden van het onvolprezen Nijmeegse stedenlied waarmaken. Een lied waarvan ik vind dat het eigenlijk de opening van elk geschiedeniscafé zou moeten opluisteren. Want in dat lied bezingen we toch niet voor niets Nijmegen als stad der Bataven, als stad aan de Waal. Die wij willen bezingen in klankvolle taal. Als Gelderlands parel en daar komt het: als keizerlijk goed. Dat brengen wij huld’ en eerbiedige groet. Mooie slagzin trouwens ook: Nijmegen, keizerlijk goed.
©Jan Th.A.E. Roelofs

November 2014

Geplaatst in Column