Straatnaam – september 2017

Er was een tijd dat ik heel veel ooms had. Zowel mijn vader als mijn moeder kwamen uit een kinderrijk gezin. Dat kon haast ook niet anders als je aan het einde van de 19e of begin van de 20e  eeuw geboren was. Mijn vader in 1891, mijn moeder in 1901. Ooit  mocht ik mij verheugen in het hebben van wel 9 ooms en minstens zoveel tantes die ook allemaal weer na hun huwelijk voor een oom extra zorgden, maar dat was de koude kant. Ooms, broers van mijn vader en moeder waren ooms met ferme namen als Willem, Sil, Toon, Piet, Rien, Kees, Theo en Gerrit. Ik had geen oom Jan, dat werd ik op 9-jarige leeftijd al zelf. Dat komt er van als je nakomertje bent.
Sommige ooms heb ik helemaal niet gekend, ze waren lang voor mijn geboorte aan de Spaanse griep overleden. Maar ik wil u voorstellen aan mijn Oom Willem. Oom Willem Roelofs, de drie jaar oudere broer van mijn vader. Mijn oom Willem woonde vlak bij ons in de buurt, hij was melkboer die nog met paard en wagen zijn melk rondbracht. Een enkele keer mocht ik met hem mee rijden, hoog op de bok  van zijn melkwagen. Naast die melkwagen had hij ook nog een open koetsje en van tijd tot tijd maakte hij op zondag daar met zijn vrouw een ritje mee en mocht ik, samen met mijn vader en moeder ook mee. En altijd scheen de zon en rook het ook in dat sjeesje nog naar melk. Oom Willem kwam, toen zijn zoon de zaak had overgenomen, geregeld op bezoek. We hadden een klein tafelbiljart, daar speelde mijn vader en zijn broer dan op, maar ik zag als knaapje ook wel dat Oom Willem oog had voor mijn moeder. Maar ik was te jong om daar verder nog iets bij te denken.
Mijn Oom Willem droeg op zijn zondagse pak een oranje zwart speldje. Oom Willem, en daarom stel ik hem u vandaag voor, was lid van de Kolping. Ik had als kind geen flauw idee wat dat was. Mijn vader was lid van de K.A.B., Katholieke Arbeiders Beweging. Droeg een heel ander speldje op zijn revers. Ik weet niet of dat een lidmaatschap van de Kolping in de weg stond, maar als kind kwam ik zelden in het Kolpinghuis. Mijn oom frequenteerde de Klep, maar hij zou het gebouw nu niet meer terug gekend hebben. Ach, mijn Oom Willem, zijn geest moet hier in dit gebouw nog ergens rondwaren. De geest van mijn oom Willem Roelofs. Niet te verwarren met de schilder Willem Roelofs. Die niets met elkaar gemeen hebben dan hun naam, maar samen een geweldig bruggetje vormen naar het andere onderwerp van vandaag.
Ik woon in de schildersbuurt. In de Van Langeveldstraat. Van Langeveld? Was dat een schilder? Van Langeveld, wie heeft van hem gehoord, wie kent zijn werk? Volgens mij is hij net zo weinig gekend als tot voor kort Johan Maelwael. Maar die werd samen met de gebroeders Van Limburg op het schild gehesen. En zo’n vooraanstaande Nijmegenaar verdient uiteraard een straatnaam. Maar de schildersbuurt was al vol. Rembrandt, Israëls, Vermeer, zij hadden allemaal hun straat. In Nijmegen-Oost was geen straatje of hofje meer over om te vernoemen en deze gerenommeerde Nijmegenaar de eer te geven die hem toekomt. Maar ziet er kwam uitkomst. Daar waar ooit de Gelderlander stond en je een Louis Frequinstraat zou verwachten kreeg Maelwael, ver van de schildersbuurt toch zijn plein. Ach ja, beter iets dan niets. Grote Nijmegenaren verdienen een straat, een plein en als het niet anders kan een gasje. Net zoals grote schilders. Brengt mij toch weer terug bij de schilder Roelofs, die ook nog een schilderende zoon had die les heeft gegeven aan de koninginnen Wilhelmina en Juliana. Amsterdam, Papendrecht, Amersfoort, Eindhoven, Diemen, Dordtrecht, Deventer kennen allemaal een Roelofsstraat of pad. Nijmegen niet. Maelwael kreeg in deze stad een plein. Terecht, zeker na de toelichting van mijn naamgenoot Pieter Roelofs. Kolping, om daar nog even op terug te komen, kreeg naast een straat zelfs een hele buurt vernoemd. Maar Roelofs is hier ter stede niet gekend.
Ik weet niet precies waarom, maar ik vind het ook in Nijmegen hoogtijd worden voor een Roelofsstraat. Nietwaar Pieter?
Jan  Roelofs, September 2017

Geplaatst in Column