Wees – mei 2017

Er is zo op het oog maar weinig dat ons mensen bindt. Iedereen leeft zo zijn eigen leventje in zijn eigen tempo met zijn eigen besognes. We leven genoeglijk langs elkaar heen, de ene keer wat meer rekening houdend met de ander, de andere keer wat minder. En zo sukkelen wij rustig naar het einde.
Toch zijn er een aantal zaken die ons mensen ongezien bindt. Horen we ook bij een groep waarvan we het bestaan ons niet elke dag bewust zijn. Gelukkig maar. Maar op zekere dag overkomt ons het allemaal, onontkoombaar. Ik kwam op die gedachte toen ik de uitnodiging voor dit geschiedeniscafé kreeg. Het geschiedeniscafé op tournee strijkt neer in de Weesinrichting Neerbosch. En toen realiseerde ik mij dat ik op 30 april 1981 tot een zeer bepaalde groep, eigenlijk meer een categorie ging behoren. Op die dag, nu meer dan 36 jaar geleden overleed mijn moeder. Die dag, het was toen ook nog Koninginnedag, werd ik wees. Samen met mijn broer en zussen was ik er van overtuigd dat op die dag alle vlaggen niet voor de koningin uithingen, maar een nationaal eerbetoon waren aan onze net overleden moeder. Met die gedachten troosten wij, net wees geworden, elkaar. Een broer van mij is nooit wees geworden. Hij overleed voor dat onze moeder dat deed. Hij heeft het gebracht tot halfwees. Dat waren wij, broers en zussen allemaal sinds 7 februari 1968, de dag van het overlijden van mijn vader.
De meeste mensen worden dus ooit, als ze het al niet zijn, weeskind. Je was kind, maar sterven je ouders dan word je weeskind. Was kind, weeskind, een stap die we bijna allemaal zetten en ons ongezien toch een beetje bindt.
Toen ik wees werd was ik veel te oud om opgenomen te worden in een weeshuis. Als volwassen wees moet je je eigen boontjes doppen en zelf zien hoe je je verdriet verwerkt, het gemis een plaatsje geeft. Dan zoek je troost bij elkaar. Ooit deden wij dat op een speciale manier en vierden wij, kinderen van ons gezin, hadden ze nog geleefd, de 100ste verjaardag van mijn vader en de 90ste van mijn moeder. Ze waren op de zelfde dag jarig. En we zongen het liedje bij hun graf dat we altijd op familiefeesten zongen: “Onze vader, onze moeder, ja dat was een heel mooi paar, onze Jan en onze Dina, trotst op ons en op elkaar.”  Nu ben ik de enige die dat nog zingt. Ik heb geen broers en zussen meer. Ik ben niet alleen een weeskind, maar ook een weesbroer, al weet ik niet of dat woord bestaat.
Als kind kwam ik hier in het Lindenhout twee keer. De weesinrichting lag voor ons kinderen in een andere wereld, voorbij het kanaal, afgezonderd, ver weg. Maar het was ook het startpunt van een wandelmars en die heb ik twee keer meegelopen. Vandaar.
En zo had ik wel degelijk wat met deze gerenommeerde instelling. In mijn jonge jaren, in het midden van de vorige eeuw, liep ik met mijn boezemvriendje Wimpie Dijken menig wandelmars. Nijmegen was ook toen al een wandelstad. En Wimpie en ik liepen gezamenlijk een aantal jaren met de Rosamars, de St.Nicolaasmars, de Kaloramamars en de Avondvierdaagse mee. En dan was er ook nog de Snertmars en de EHBO-mars. Eens in het jaar liepen we dus ook met de mars van de Weesinrichting Neerbosch mee. En na het goed volbrengen van de mars wachtte er een medaille. Ik kan mij de medaille van weesinrichting nog goed voor de geest halen. Een oranje lintje met daaraan een kruis en in het midden de afbeelding van twee kinderen, vast weeskinderen, onder een paar beschermende handen. Ik heb 2 keer meegelopen en op het lintje zat dan ook een tweetje.
In december 2014 mocht ik hier voor de vrijwilligers van het museum een praatje houden en vertelde ook dit verhaal. Na lang zoeken had ik thuis in een verborgen doosje die medaille weer gevonden en die avond het kleinood voor de collectie aan het Van ’t Lindenhoutmuseum geschonken. En ergens in een van de vitrines ligt dat mogelijk nu nog te pronken, tenzij het naar het depot is verplaatst en verweesd op betere tijden wacht. Eigenlijk net als wij allemaal, de ene keer pronkend, de andere keer wachtend op betere tijden.

©Jan Roelofs, Mei 2017

Geplaatst in Column