14 oktober 2022 herstart

14 oktober om 17.00 herstart het geschiedeniscafé in de Nicolaaskapel.
Tijdens 024Geschiedenis 2022 wordt het Geschiedeniscafé in ere hersteld.
Kijk op www.024geschiedenis.nl om het volledige programma te zien.

Geplaatst in Geen categorie

Doorstart Zeepkist 2022

14 oktober 2022 om 17.00 is de doorstart van het Geschiedseniscafé tijdens 024Geschiedenis 2022 in de Nicolaaskapel op het Valkhof.
Kom uw nieuws vertellen in maximaal één minuut

Geplaatst in Geen categorie

Column – maart 2018

Helaas geen column ivm ziekte Jan Roelofs

Geplaatst in Geen categorie

Zeepkist – 16 maart 2018

Klaas Brouwer presenteert zijn boek: Brakkestein. Een Nijmeegse buitenplaats en zijn bewoners. Te koop bij de boekhandel.

 

Theo Lucassen: het archief uit de jaren 60-70-80 van het Bewonersinitiatief Bottendaal (BOB) is overgedragen aan het Regionaal Archief Nijmegen. Het laat mooi de veranderingen in Bottendaal zien.

 

Casper Louppen, medewerker Orientalis presenteert een nieuwe expositie: Proeven van het Midden Oosten, voedsel voor lichaam en ziel. T/m 28 oktober 2018 te zien.
Ook warm aanbevolen: het nieuwe boek Een schatkamer voor pelgrims. De Cenakelkerk van de Heilig Landstichting van pastor Herwi Rikhof.

 

Mireille Peters: in mei, juni, juli is er in het Huis van de Nijmeegse Geschiedenis een tentoonstelling over de schoenenindustrie van Nijmegen, i.s.m. de Stichting Industrieel Erfgoed Nijmegen en Omstreken (Stieneo). In een verzamelkamer worden spullen geëxposeerd die particulieren hebben ingeleverd, zoals schoenen of een originele schoenendoos van Robinson. Heeft u thuis met name foto’s of iets moois voor de verzamelkamer? Neem contact op via: info@stieneo.nl of huisnijmeegsegeschiedenis@nijmegen.nl.

 

Marcel Claassen, Stichting Nijmegen blijft in Beeld: de voorjaarsvoorstelling met historisch filmmateriaal vindt plaats op maandag 16 april. Het thema is ‘Op Weg naar een Groene Stad’, omdat Nijmegen dit jaar Green Capital van Europa is. Kaartjes zijn te verkrijgen vanaf 3 april bij het Huis van de Nijmeegse Geschiedenis of via www.stadsschouwburgendevereeniging.nl.

 

Sophie Molema presenteert haar boek Wie is de vijand? Operatie Black Tulip.
Dit gaat over de uitzetting van Duits ingezetenen in Nederland na de oorlog van 1945 tot 1948. Te koop bij de boekhandel.

 

De Bastei wordt op 19 mei officieel geopend. Vanaf 20 mei is iedereen van harte welkom in deze nieuwe aanwinst voor de stad.

 

Leestip: Noodweer van Theo van Brunschot, over de 80-jarige oorlog in Mook en omgeving. Er is ook een wandeling aan gekoppeld.

 

Geplaatst in Zeepkist

180316_flyer web

Geplaatst in Geen categorie

Volgnummer- november 2017

Het duizelt mij. Ik houd ze nauwelijks uit elkaar. Of zeg maar gerust ik hou ze helemaal niet uit elkaar. De Frederiken en de Hendriken, de Otto’s en de Karels. Allemaal belangrijke jongens die in het verre verleden van onze stad een min of meer rol van enige importantie hebben gespeeld. Vraag me niet precies welke rol, maar belangrijk in ieder geval wel. Anders zouden zij na 1.000 jaar toch niet besproken worden in het Geschiedeniscafé.

Al die belangrijke heren met de zelfde naam onderscheiden zich door een verschillend rugnummer. Frederik II, Hendrik VI, Frederik I, Hendrik VII, houdt ze maar eens uit elkaar. Dat is bijna niet te doen. Maar hoe Nijmeegs waren die jongens? Slechts een enkeling is hier geboren. Hendrik VI, deze maand precies 848 jaar geleden. Dat kan toch geen toeval zijn.

Als ik op zoek ga naar wat achtergrond blader ik in de vuistdikke ‘Kroniek van Nymegen’ geschreven door Jules Timmermans en in 1946 uitgegeven door Dekker & Van de Vegt. Nijmegen wordt met een Y-grec geschreven. Timmermans walst door de Nijmeegse historie van 50 voor Christus tot 1945. Mijn geboortejaar.
Op pagina 41 lees ik dat op 31 augustus 1230 Hendrik II Nijmegen (dan weer gewoon met ij) tot Rijksstad verheft. In de folder van het café van vandaag staat toch Hendrik VII als zodanig genoemd! Timmermans herstelt zijn fout, een drukfout waarschijnlijk, door op pagina 50 bedoelde Hendrik weer het juiste rugnummer te geven. VII. Ja, het is me een gedoe met die numerieke toevoegingen. Het zal dan ook niet voor niets zijn geweest dat onze huidige koning koos voor de nauwelijks op een euro passende koningsnaam Willem-Alexander en Willem IV, toch een reële mogelijkheid waar veel mensen hun geld op hadden gezet,  te laten voor wat het was. Misschien wilde hij ook niet geassocieerd worden met de voorgaande Willems. Kun je in sommige gevallen iets bij voorstellen.  Koning Alexander, dat had nog gekund, maar daar heeft de majesteit misschien wel van afgezien omdat er veel pausen waren met die naam. Een katholieke koningin, dat kon nog net, maar een naam van wel acht pausen, er zijn grenzen, dus geen koning Alexander.
Stel, het is haast onvoorstelbaar, dat ik de telg geweest zou zijn uit een voornaam geslacht, een dynastie desnoods, dan was ik Jan IV geweest, beter nog Johan IV. Mijn vader was Johann III geweest en in rechte lijn waren er nog  zover ik nu terug ben in mijn stamboom twee Johannen geweest. Johan II, geboren in 1691, zoon van Johan I, waarvan verder niets meer bekend is dan dat hij uit Huissen kwam. Via Ressen en Lent is het geslacht Roelofs in Nijmegen terecht gekomen. Gewoon als Jan, zonder verdere aanduiding werd ik in Nijmegen geboren. Ik ben, moet ik bekennen een eerste generatie Nijmegenaar. Mijn vader kwam uit de Vossepels, dat werd pas lang na zijn dood Nijmeegs grondgebied en werd hij postuum en met teugwerkende kracht toch nog Nijmegenaar. En zo is ook op hem de ‘Lof op de borgeren van Nymegen’ van toepassing die ik op het schutblad van de eerder genoemde ‘Kroniek van Nymegen’ aantrof van de hand van Magister Laurentius, heelmeester van hertog Adolf van Gelder. Luister: “Daar woont een moedig en onverschrokken volk, dat goede krygslieden levert. Zy zyn eerlyk, schrander, ingetogen en voornaam, vredelievend en toch manhaftig in de stryd.” Ja, in de 15e eeuw wisten ze al wat voor een vlees ze hier in Nijmegen in de kuip hadden. Daar is in de loop der eeuwen niets aan veranderd. Schrander, ingetogen en voornaam, daar denk je toch direct aan als je aan een Nijmegenaar denkt. Ik ken eigenlijk geen andere dan schrandere, ingetogen en voornamen. Niet dan?

Jan  Roelofs, November 2017

Geplaatst in Column

Straatnaam – september 2017

Er was een tijd dat ik heel veel ooms had. Zowel mijn vader als mijn moeder kwamen uit een kinderrijk gezin. Dat kon haast ook niet anders als je aan het einde van de 19e of begin van de 20e  eeuw geboren was. Mijn vader in 1891, mijn moeder in 1901. Ooit  mocht ik mij verheugen in het hebben van wel 9 ooms en minstens zoveel tantes die ook allemaal weer na hun huwelijk voor een oom extra zorgden, maar dat was de koude kant. Ooms, broers van mijn vader en moeder waren ooms met ferme namen als Willem, Sil, Toon, Piet, Rien, Kees, Theo en Gerrit. Ik had geen oom Jan, dat werd ik op 9-jarige leeftijd al zelf. Dat komt er van als je nakomertje bent.
Sommige ooms heb ik helemaal niet gekend, ze waren lang voor mijn geboorte aan de Spaanse griep overleden. Maar ik wil u voorstellen aan mijn Oom Willem. Oom Willem Roelofs, de drie jaar oudere broer van mijn vader. Mijn oom Willem woonde vlak bij ons in de buurt, hij was melkboer die nog met paard en wagen zijn melk rondbracht. Een enkele keer mocht ik met hem mee rijden, hoog op de bok  van zijn melkwagen. Naast die melkwagen had hij ook nog een open koetsje en van tijd tot tijd maakte hij op zondag daar met zijn vrouw een ritje mee en mocht ik, samen met mijn vader en moeder ook mee. En altijd scheen de zon en rook het ook in dat sjeesje nog naar melk. Oom Willem kwam, toen zijn zoon de zaak had overgenomen, geregeld op bezoek. We hadden een klein tafelbiljart, daar speelde mijn vader en zijn broer dan op, maar ik zag als knaapje ook wel dat Oom Willem oog had voor mijn moeder. Maar ik was te jong om daar verder nog iets bij te denken.
Mijn Oom Willem droeg op zijn zondagse pak een oranje zwart speldje. Oom Willem, en daarom stel ik hem u vandaag voor, was lid van de Kolping. Ik had als kind geen flauw idee wat dat was. Mijn vader was lid van de K.A.B., Katholieke Arbeiders Beweging. Droeg een heel ander speldje op zijn revers. Ik weet niet of dat een lidmaatschap van de Kolping in de weg stond, maar als kind kwam ik zelden in het Kolpinghuis. Mijn oom frequenteerde de Klep, maar hij zou het gebouw nu niet meer terug gekend hebben. Ach, mijn Oom Willem, zijn geest moet hier in dit gebouw nog ergens rondwaren. De geest van mijn oom Willem Roelofs. Niet te verwarren met de schilder Willem Roelofs. Die niets met elkaar gemeen hebben dan hun naam, maar samen een geweldig bruggetje vormen naar het andere onderwerp van vandaag.
Ik woon in de schildersbuurt. In de Van Langeveldstraat. Van Langeveld? Was dat een schilder? Van Langeveld, wie heeft van hem gehoord, wie kent zijn werk? Volgens mij is hij net zo weinig gekend als tot voor kort Johan Maelwael. Maar die werd samen met de gebroeders Van Limburg op het schild gehesen. En zo’n vooraanstaande Nijmegenaar verdient uiteraard een straatnaam. Maar de schildersbuurt was al vol. Rembrandt, Israëls, Vermeer, zij hadden allemaal hun straat. In Nijmegen-Oost was geen straatje of hofje meer over om te vernoemen en deze gerenommeerde Nijmegenaar de eer te geven die hem toekomt. Maar ziet er kwam uitkomst. Daar waar ooit de Gelderlander stond en je een Louis Frequinstraat zou verwachten kreeg Maelwael, ver van de schildersbuurt toch zijn plein. Ach ja, beter iets dan niets. Grote Nijmegenaren verdienen een straat, een plein en als het niet anders kan een gasje. Net zoals grote schilders. Brengt mij toch weer terug bij de schilder Roelofs, die ook nog een schilderende zoon had die les heeft gegeven aan de koninginnen Wilhelmina en Juliana. Amsterdam, Papendrecht, Amersfoort, Eindhoven, Diemen, Dordtrecht, Deventer kennen allemaal een Roelofsstraat of pad. Nijmegen niet. Maelwael kreeg in deze stad een plein. Terecht, zeker na de toelichting van mijn naamgenoot Pieter Roelofs. Kolping, om daar nog even op terug te komen, kreeg naast een straat zelfs een hele buurt vernoemd. Maar Roelofs is hier ter stede niet gekend.
Ik weet niet precies waarom, maar ik vind het ook in Nijmegen hoogtijd worden voor een Roelofsstraat. Nietwaar Pieter?
Jan  Roelofs, September 2017

Geplaatst in Column

Wees – mei 2017

Er is zo op het oog maar weinig dat ons mensen bindt. Iedereen leeft zo zijn eigen leventje in zijn eigen tempo met zijn eigen besognes. We leven genoeglijk langs elkaar heen, de ene keer wat meer rekening houdend met de ander, de andere keer wat minder. En zo sukkelen wij rustig naar het einde.
Toch zijn er een aantal zaken die ons mensen ongezien bindt. Horen we ook bij een groep waarvan we het bestaan ons niet elke dag bewust zijn. Gelukkig maar. Maar op zekere dag overkomt ons het allemaal, onontkoombaar. Ik kwam op die gedachte toen ik de uitnodiging voor dit geschiedeniscafé kreeg. Het geschiedeniscafé op tournee strijkt neer in de Weesinrichting Neerbosch. En toen realiseerde ik mij dat ik op 30 april 1981 tot een zeer bepaalde groep, eigenlijk meer een categorie ging behoren. Op die dag, nu meer dan 36 jaar geleden overleed mijn moeder. Die dag, het was toen ook nog Koninginnedag, werd ik wees. Samen met mijn broer en zussen was ik er van overtuigd dat op die dag alle vlaggen niet voor de koningin uithingen, maar een nationaal eerbetoon waren aan onze net overleden moeder. Met die gedachten troosten wij, net wees geworden, elkaar. Een broer van mij is nooit wees geworden. Hij overleed voor dat onze moeder dat deed. Hij heeft het gebracht tot halfwees. Dat waren wij, broers en zussen allemaal sinds 7 februari 1968, de dag van het overlijden van mijn vader.
De meeste mensen worden dus ooit, als ze het al niet zijn, weeskind. Je was kind, maar sterven je ouders dan word je weeskind. Was kind, weeskind, een stap die we bijna allemaal zetten en ons ongezien toch een beetje bindt.
Toen ik wees werd was ik veel te oud om opgenomen te worden in een weeshuis. Als volwassen wees moet je je eigen boontjes doppen en zelf zien hoe je je verdriet verwerkt, het gemis een plaatsje geeft. Dan zoek je troost bij elkaar. Ooit deden wij dat op een speciale manier en vierden wij, kinderen van ons gezin, hadden ze nog geleefd, de 100ste verjaardag van mijn vader en de 90ste van mijn moeder. Ze waren op de zelfde dag jarig. En we zongen het liedje bij hun graf dat we altijd op familiefeesten zongen: “Onze vader, onze moeder, ja dat was een heel mooi paar, onze Jan en onze Dina, trotst op ons en op elkaar.”  Nu ben ik de enige die dat nog zingt. Ik heb geen broers en zussen meer. Ik ben niet alleen een weeskind, maar ook een weesbroer, al weet ik niet of dat woord bestaat.
Als kind kwam ik hier in het Lindenhout twee keer. De weesinrichting lag voor ons kinderen in een andere wereld, voorbij het kanaal, afgezonderd, ver weg. Maar het was ook het startpunt van een wandelmars en die heb ik twee keer meegelopen. Vandaar.
En zo had ik wel degelijk wat met deze gerenommeerde instelling. In mijn jonge jaren, in het midden van de vorige eeuw, liep ik met mijn boezemvriendje Wimpie Dijken menig wandelmars. Nijmegen was ook toen al een wandelstad. En Wimpie en ik liepen gezamenlijk een aantal jaren met de Rosamars, de St.Nicolaasmars, de Kaloramamars en de Avondvierdaagse mee. En dan was er ook nog de Snertmars en de EHBO-mars. Eens in het jaar liepen we dus ook met de mars van de Weesinrichting Neerbosch mee. En na het goed volbrengen van de mars wachtte er een medaille. Ik kan mij de medaille van weesinrichting nog goed voor de geest halen. Een oranje lintje met daaraan een kruis en in het midden de afbeelding van twee kinderen, vast weeskinderen, onder een paar beschermende handen. Ik heb 2 keer meegelopen en op het lintje zat dan ook een tweetje.
In december 2014 mocht ik hier voor de vrijwilligers van het museum een praatje houden en vertelde ook dit verhaal. Na lang zoeken had ik thuis in een verborgen doosje die medaille weer gevonden en die avond het kleinood voor de collectie aan het Van ’t Lindenhoutmuseum geschonken. En ergens in een van de vitrines ligt dat mogelijk nu nog te pronken, tenzij het naar het depot is verplaatst en verweesd op betere tijden wacht. Eigenlijk net als wij allemaal, de ene keer pronkend, de andere keer wachtend op betere tijden.

©Jan Roelofs, Mei 2017

Geplaatst in Column

Clubliefde – maart 2017

Ik werd al op heel jonge leeftijd lid van een club. Ik was nog maar net een dag oud en had er op dat moment nauwelijks of zeg maar gerust helemaal geen weet van dat mijn ouders mij in volle overtuiging, of misschien meer nog, gewoontegetrouw, -ik heb hen dat nooit gevraagd en het is dan ook nimmer onderwerp van gesprek geweest- lid hebben gemaakt van een club, een club met wereldwijd nog al wat aanhangers. Ik werd lid van de club katholieken. Het is goed, hebben ze vast gedacht, ergens bij te horen, meer dan bij hun gezin alleen. En zo werd ik op een koude winterdag, nauwelijks vier pond zwaar of beter gezegd vier pond licht, naar de kerk gebracht (overigens inmiddels al weer lang afgebroken), gedoopt en daardoor lid van een club. Zonder het te beseffen hoorde ik ergens bij. Ik had het eerste onuitwisbare, eeuwigdurend merkteken te pakken, een soort onzichtbare tatoeage op je ziel die op latere leeftijd nog werd ingekleurd door bevestigende rituelen als Eerste H. Communie en Vormsel. Een club waar je dus eigenlijk niet of nauwelijks meer onder uit kon, maar die verschillende soorten lidmaatschap kent. Van uiterst actief tot aangenaam slapend. Ik heb alle stadia bij die club inmiddels wel doorlopen. En de ene keer liep ik over van liefde voor die club, maar er waren ook heel veel perioden dat die liefde wat bekoelde. Maar eigenlijk is een column veel te klein voor het beschrijven van mijn wedervaren met die club. Daarvoor heb ik minstens een bed met violen voor nodig, in ieder geval meer dan 700 woorden. Dus terug naar ander clubs waar ik dacht bij te horen.
In 1958 ging ik naar het Dominicus College. Vanuit het Waterkwartier gemakkelijk per fiets te bereiken dan het Canisius College. Een op kilometers gestoelde keuze en het was daarmee duidelijk dat ik niks met het Berchmanianum zou krijgen. Want dat was van de andere club, de geleerde in het zwart geklede Jezuïeten, toch veel minder zwierig dan de in het wit gehulde Dominicanen die de wereld introkken ter blijde verkondiging.  Ik ben geen priester geworden, al heeft pater prefect nog wel even geprobeerd mijn ouders te overtuigen van hoe mooi dat zou kunnen zijn. Maar mijn vader was duidelijk. Lid van een club akkoord, maar niet te fanatiek. En zo werd het al vroeg duidelijk dat ik mijn leven niet in het Berchmanianum en zelfs niet in het Albertinum zou eindigen, ooit de bejaarden-clubhuizen van de twee ordes.
In het daagse leven ben ik lid van de Wegenwacht, maar of dat iets met clubliefde te maken heeft? Nee die lag bij mij op een ander terrein. Als rechtgeaarde Nimwegenäör hoor je ook voor N.E.C. te zijn. En nu moet ik iets pijnlijks bekennen. Jarenlang had ik een seizoenkaart, Vak F, rij 4, stoel 5. Maar toen de club degradeerde heb ik mijn kaart ingeleverd. De liefde moest te veel van een kant komen, en dan moet je het besluit nemen dat dat wel een tijdje kan, maar niet de basis is voor een hechte relatie. Natuurlijk voelde ik een beetje een verrader, maar als je het gevoel krijgt dat de liefde betaalde liefde is, moet je durven afrekenen. Baten en lasten tegen elkaar afwegen. Bovendien was ik een bigamist, want ik was ook jaren lid van de voetbalclub Hatert. Nog steeds, al meer dan 25 jaar. Ik heb er nooit tegen een bal getrapt, maar ben nog steeds steunend lid. Ken ook het clublied nog: “Wij verdedigen de kleuren, het rood en het blauw. En wat er ook gebeure, wij blijven Hatert trouw”. Mooie woorden. Maar met Hatert is het bijna net als met de kerk. Ik hoor er wel bij, maar kom er nauwelijks meer.
Wanneer hoor je bij een club, wanneer kies je voor een club? Afgelopen woensdag weer gekozen, lastige keuze. Verloren, flink verloren. Ja, clubkeuze, het blijft lastig. Soms weloverwogen, soms kozen anderen, je ouders, voor je. Er zijn jaren geweest dat ik een paar keer per week moest kiezen voor een bepaalde club. Dat was toen ik nog fanatiek op de golfbaan te vinden was en ik op een middag voor elke slag een club moest kiezen. Wordt het een ijzeren 5 of toch maar de houten 7? Dat was mijn lievelingsclub, een club die geen lidmaatschap kent. Dat zijn de mooiste.

©Jan Roelofs, Maart 2017

Geplaatst in Column

Zeepkist berichten 17 november 2017

Ben Crul : Boek “Keizer Frederik II” is verkrijgbaar. Kosten € 29,99

Marja Begheijn Huisman: Boek “Panorama Nijmegen, 5 eeuwen schoonheid aan de Waal”.
Een boek met 75 kunstwerken en foto’s met zicht op Nijmegen verkrijgbaar bij Dekker v/d Vegt

Publieksgeschiedeniscommissie van GSV Excalibur, 7 december 19.00 uur SChriptiesymposium in het Huis van de Nijmeegse Geschiedenis.
Gratis toegankelijk, wel op inschrijving. https://www.gsvexcalibur.com/scriptiesymposium.html

Casper Louppen, medewerker Oriëntalis: Feest van het Licht in museumpark Oriëntalis van 16/12 t/m 7/1 https://feestvanlicht.nl/

Numaga: zaterdag 18 november 10.00 uur presentatie Jaarboek in de Lindenberg.

Mannick Wolters, museum het Valkhof: Vrijdag 24 november van 17.00 – 19.00 uur Kunstcafé in museum het Valkhof:
met o.a. Wieteke van Zeil over details in de beeldende kunst.
Gratis toegankelijk.

Geplaatst in Zeepkist